Uncategorized

Bezint eer ge begint

“Wie haast heeft moet gaan zitten” schijnt een oude Chinese wijsheid te zijn. Het klinkt mij een stuk beter in de oren dan het Nederlandse “Haastige spoed…” Ik zie daar altijd zo’n belerend vingertje bij. Komt vaak van iemand die straks zal zeggen: “Dat had ik je toch gezegd!”

Hoe dan ook, als je een ondernemingsraad gaat opzetten is het verstandig niet hals over kop te beginnen. Dat voorkomt al de eerste vraag die een ondernemingsraad op mijn bordje legde. “We hebben vorige maand verkiezingen gehad. Voor 5 zetels. We hebben nu al over de 100 medewerkers en mogen er dus 7 hebben. Hoe doen we dat?

Een typisch geval van overhaast beginnen. Als je een maand na de verkiezingen al over de grens van 100 medewerkers gaat is dat iets dat je vrijwel altijd kan zien aankomen. En dat de ondernemer zei dat er bij het opstellen van het voorlopig reglement nou eenmaal nog maar 98 werknemers waren gaat voorbij aan de regeling in de wet. De Wet op de ondernemingsraden gaat namelijk uit van het beginsel dat er ‘in de regel’ een bepaald aantal werknemers moet zijn. Juist om te voorkomen dat er steeds wijzigingen moeten komen als er kleine fluctuaties zijn in het personeelsbestand. In dit geval had het dus voor de hand gelegen om op grond van de feitelijke groei vast uit te gaan van tenminste 100 werknemers en dus van 7 zetels

Om van 5 naar 7 zetels te gaan is op zich heel simpel. Een kwestie van het zetelaantal in het reglement aanpassen. Jammer alleen dat je het nieuwe zetelaantal pas bij de volgende zittingstermijn mag toepassen. Dat betekent in dit geval dus drie volle zittingsjaren met 5 zetels werken. Een gemiste kans.

Vooruitlopend op het kiezen van een ondernemingsraad hadden ze in hun enthousiasme ook alvast een VGWM commissie opgericht waarin OR leden zitten. Maar wat is de status van die commissie?

Tsja, wat moet je daarop zeggen? De commissie is naast, of eigenlijk zelfs voorafgaand aan het instellen van de ondernemingsraad opgericht, dus het is geen commissie van de ondernemingsraad maar van de onderneming. Kennelijk wel met goedvinden van de ondernemer. De OR-leden zitten daar op persoonlijke titel en afspraken met de OR-leden binden de ondernemingsraad niet. Om de commissie als OR-commissie te legitimeren zou de ondernemingsraad een instellingsbesluit kunnen opstellen om er langs die weg een vaste commissie van de ondernemingsraad van te maken.

En toen kwam ook nog de vraag of er dan ook geen scholingsrecht voor de leden van die commissie was. Inderdaad, niet op grond van de Wet op de ondernemingsraden Maar als de ondernemer akkoord is kunnen de leden van de commissie vast een cursus volgen. Verboden is het niet. En anders moeten ze even wachten tot de ondernemingsraad hun positie geformaliseerd heeft.

En dan was er nog een laatste vraag: Het recht op scholing van de ondernemingsraad is vijf dagen per jaar. Is dat een kalenderjaar of een zittingsjaar?

Zeg het maar. Ik had het mij zelf nog nooit afgevraagd. Het staat nergens in de wet maar ik ben zelf altijd impliciet uitgegaan van zittingsjaren. Anders zit je altijd in het eerste en het laatste zittingsjaar met dagen die over twee ondernemingsraden verdeeld moeten worden. Dat geeft ongetwijfeld scheve gezichten. Bovendien maak je als ondernemingsraad zelf afspraken over de scholing en vorming die je nodig hebt. Die maak je dus niet voor een ander. Ook wat dat betreft dus: bezint eer ge begint!